Volgens de verhalen leven de Beselaarse heksen in de 17de en 18de eeuw. Dit is een tijd waarin de gemeente afgelegen is en de reis naar Roeselare (8 km) al snel twee uur in beslag neemt. Het traject voert door bossen en moerassen. Het ontbreken van straatverlichting draagt bij aan de onveilige, onbekende en mysterieuze sfeer die er heerst.
Pas rond 1920 komt de eerste dokter naar de gemeente, waardoor de inwoners daarvoor op zichzelf aangewezen waren. Het dagelijks leven in die tijd wordt gekenmerkt door grote aanhoudende angst voor oorlog, plunderingen en honger. De inwoners vrezen voor geesten, duivels, goddelijke straffen en andere duistere krachten. In geval van ziekte of bevalling zijn ze afhankelijk van een kraam- of kruidenvrouw.
Wanneer iets misgaat, kijken de familie en de gemeenschap al snel naar de kruidenvrouwen. Hun achterdocht, angst en bijgelovigheid zorgen er vaak voor dat deze vrouwen als heksen worden beschouwd. Ze worden gezien als gezanten van de duivel die ervoor kiezen om zoveel mogelijk mensen te laten lijden.